Naar overzicht

Verkiezingen 2014 - Competitiviteit: Herstel het verband tussen lonen en productiviteit

De loonkosten per eenheid product stijgen in België sneller dan in de Eurozone (zie e.g. Bogaert en Kegels (2012)). Dit zou geen probleem zijn indien de productiviteit een gelijkaardige trend zou vertonen. Dit laatste is echter niet het geval.  We verwijzen hiertoe naar EGCW (2013) voor een gedetailleerde analyse. Hoewel het productiviteitsverschil tussen België en de Eurozone stabiel is gebleven, zijn de eenheidskosten van de Belgische productie in de laatste jaren relatief gestegen. Hierdoor daalt de competitiviteit van de Belgische bedrijven. Deze divergentie tussen loonkosten en productiviteit is het gevolg van de werking van de loononderhandelingen in België en van het loonindexeringsysteem.



Om de frappante loskoppeling tussen loonkost en productiviteit te illustreren, maken we gebruik van bedrijfsdata uit de AMADEUS dataset van Bureau Van Dijk[1] voor 7 West-Europese landen in de periode 2002-2009. We schatten in welke mate de variatie in (reële) loonkost binnen 10 industriële sectoren verklaard kan worden door de variatie in arbeidsproductiviteit (zie Tabel 1).[2] In België wordt voor deze  10 sectoren in de periode 2002-2009 globaal slechts 30 % van de loonvariatie verklaard door de variatie in de gemeten arbeidsproductiviteit. Anders gezegd, 70 % van de ontwikkelingen van de loonkost staat in deze 10 industriesectoren los van de ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit.  De loonvorming is natuurlijk altijd ook afhankelijk van andere factoren dan de evolutie van de productiviteit. De vraag naar en het aanbod van specifieke profielen, het indexeringsmechanisme, vakbondsmacht en factoren zoals efficiency wages spelen ook een rol. Elk land heeft een zeer specifieke arbeidscontext waardoor de loonevolutie nooit alleen de weerspiegeling is van de productiviteitsevolutie. Vanuit een internationaal competitiviteitsperspectief telt in welke mate de loonkosten wel een weerspiegeling zijn van de evolutie van de technische productiviteit. Landen met een vergelijkbaar inkomen volgen min of meer dezelfde technologische evoluties – zeker op middellange termijn – zodat het nauw koppelen van de loonevolutie aan de productiviteit kan leiden tot concurrentiële voordelen. In Duitsland is de samenhang tussen de variatie in de productiviteit en de variatie in de lonen in de periode 2002-2009 dubbel zo hoog als in België. Uit tabel 1 blijkt dat in Frankrijk de variatie in de productiviteit bijna de helft van de variatie in de Franse lonen verklaart. In Spanje is deze samenhang 57 % en in Italië 44%.   Tabel 1 illustreert dat binnen iedere sector  de loskoppeling tussen arbeidsproductiviteit en reële lonen in België het grootst is.





Bron: eigen berekeningen op basis van de AMADEUS dataset



Uit de analyse per sector blijkt dat de evolutie van de productiviteit in ons land slechts in beperkte mate determinerend is voor de evolutie van de lonen in sectoren die minder blootgesteld zijn aan de internationale concurrentie zoals de voedingsindustrie (26%) en de sector van de drukkerijen en publicaties (21%). Deze sectoren zijn weliswaar onderhevig aan internationale concurrentie maar richten zich vooral naar de lokale markten o.a. omwille van de lage trade density van hun productie – bijvoorbeeld frisdranken – maar ook omwille van het vermogen om snel in te spelen op zeer specifieke vragen van klanten). In groot contrast staat de Duitse voedingsindustrie met een zeer vergelijkbare marktdynamiek maar met een loonevolutie die zeer nauw aansluit bij de evolutie van de arbeidsproductiviteit (71%). Hoewel de voedingsindustrie zich traditioneel richt naar lokale markten, moeten onze voedingsbedrijven wel competitief zijn om hun producten te kunnen exporteren naar de internationale groeimarkten. Zo stijgt bijvoorbeeld de export van Europese vleesproducten naar de internationale groeimarkten. Momenteel worden in België geen pizza’s verkocht die in China geproduceerd worden maar de evolutie van de loonkost in de Belgische voedingsindustrie benadeelt onze voedingsbedrijven wanneer deze moeten concurreren met Duitse of Franse bedrijven in de attractieve emerging markets.



Uit Tabel 1 blijkt ook dat de evolutie van de loonkost in sectoren die typisch sterk internationaal moeten concurreren –bvb. afgewerkte producten en chemie – in België veel minder aansluit bij de evolutie van de productiviteit. Vooral het verschil met Duitsland en Spanje is groot.



Deze percentages in Tabel 1 voor de periode 2002-2009 meten de samenhang van arbeidsproductiviteit en reële lonen 1) tussen bedrijven en 2) overheen de tijd. Het eerste, de verklaringskracht tussen bedrijven, impliceert een hoger percentage indien de meest (minst) productieve bedrijven ook gekenmerkt worden door relatief hogere (lagere) lonen. Het tweede, de verklaringskracht overheen de tijd, impliceert een hoger (lager) percentage indien de evolutie van reële lonen binnen een bedrijf de evolutie van arbeidsproductiviteit meer (minder) volgt. De koppeling tussen lonen en productiviteit kan van jaar tot jaar sterk variëren in de periode 2002-2009, bijvoorbeeld als gevolg van conjuncturele factoren maar ook als gevolg van technologische evoluties zoals de opmars van ICT in alle maaksectoren. Daarnaast heeft elke sector een eigen dynamiek. Sectoren kunnen krimpen of structureel groeien, er zijn nieuwe bedrijven maar ook bedrijven die de sector om diverse redenen verlaten. Om de problematiek completer in kaart te brengen, presenteren we in Tabel 2 daarom een analyse voor één jaar, namelijk 2009. De cijfers in Tabel 2 geven weer in welke mate de variatie in de lonen tussen bedrijven in 2009 verklaard wordt door de variatie in de productiviteit tussen bedrijven in 2009. Hieruit blijkt dat in 2009 de variatie in de lonen iets minder sterk verklaard wordt door variatie in de productiviteit; 29% (ipv 30%) voor de Belgische industrie en 48% (ipv 60%) voor de Duitse industrie. Alleen voor Italië vinden we in 2009 een hogere verklaringskracht in de variatie van de productiviteit dan in de periode 2002-2009. Het verschil tussen België en landen zoals Duitsland, Spanje en Italië blijft wel groot.



Tabel 2 - Samenhang variatie reële lonen en variatie arbeidsproductiviteit in 2009





Bron: eigen berekeningen op basis van de AMADEUS dataset



In theorie wordt een toename van de productiviteit in markten met volkomen concurrentie onmiddellijk omgezet in hogere lonen. In de realiteit zijn er diverse redenen waarom dit pas met enige vertraging of in bepaalde gevallen helemaal niet gebeurd. In Tabel 3 gaan we na in welke mate de verandering van reële lonen op middellange termijn wordt verklaard door de verandering van arbeidsproductiviteit.  We nemen de evolutie over drie jaar in plaats van gedurende één jaar, om toe te laten dat een verandering van de productiviteit tot drie jaar later een impact heeft op een verandering in de lonen. We proberen dus niet de variatie in de loonkost te verklaren maar de variatie in de verandering van de lonen. De vertraging van drie jaar is arbitrair. We kunnen echter veronderstellen dat technologische veranderingen pas na enige tijd een impact hebben op de productiviteit binnen bedrijven en dat deze verandering in productiviteit eerst gedetecteerd moet worden om het voorwerp te worden van loonsonderhandelingen. Omwille van de vertraging van drie jaar is de berekening in Tabel 3 gebaseerd op de periode 2005-2009. Uit Tabel 3 blijkt dat de vertraagde omzetting van productiviteitsveranderingen in loonsverandering in België meer afwijkt van de referentielanden dan in de twee bovenstaande tabellen. In al de andere landen uit Tabel 3 is het vertraagde verband tussen productiviteit en lonen veel sterker dan in België. Aangezien technologieën wellicht relatief gelijkmatig verspreiden over de Europese maakindustrie, wijst dit verschil op een verandering in de Belgische lonen die quasi volledig losstaat van veranderingen in de productiviteit.



Tabel 3 – Samenhang van de  evolutie van arbeidsproductiviteit en de evolutie van reële lonen op middellange termijn (verandering overheen 3jaar) in 2005-2009





Bron: eigen berekeningen op basis van de AMADEUS dataset



De eindconclusie van deze diagnose is pijnlijk duidelijk: een land dat blootstaat aan internationale concurrentie binnen één en dezelfde muntunie en zich ook dient te richten naar de emerging markets om exportgroei te realiseren, moet de gapende kloof tussen de evolutie van productiviteit en de evolutie van de (reële) loonkosten onder controle krijgen en beperken. Dit kan door ofwel de productiviteit te verhogen, ofwel door de groei van de loonkosten te vertragen. Het tweede is vaak gemakkelijker dan het eerste. We kunnen op termijn onze productiviteit door te innoveren en te investeren in nieuwe technologieën en nieuwe concepten. Is er in de Westerse wereld echter nog één regio te vinden die niet doordrongen is van het belang van innovatie? Het wordt op termijn alsmaar moeilijker om meer innovatief en productiever te zijn dan ‘de rest van de wereld’.  



Wat betreft de evolutie van de loonkosten is het zeker lovenswaardig dat de uitgaande federale regering en het interprofessioneel overleg aandacht hebben gehad voor competitiviteit en aanpassing van de indexering. Deze aandacht heeft de competitiviteitskloof met enkele van onze buurlanden echter niet gedicht, integendeel. De vraag dient gesteld waarom de Belgische instituties en processen rond kostencompetitiviteit niet effectief of sterk genoeg zijn. Waarom gebeurt niet wat beoogd wordt, terwijl het buitenland de evolutie van de loonkost beter doet aansluiten bij de evolutie van de productiviteit? Is de Belgische aanpak te complex of is een deel van onze instituties en processen contraproductief?



Wat betreft de evolutie van de loonkosten is er ook een potentieel tot verlaging van de loonkost als gevolg van mogelijke belastingverschuivingen waarbij arbeid minder belast wordt. Daarnaast moeten we ook het model van de loonvorming zelf verbeteren. Dit is te veel gebaseerd op automatische loonsverhogingen (barema’s en indexering) en op centralistische loonvorming (cao en loonnorm). Er is nood aan een dosis diversiteit en flexibiliteit binnen de loonbepaling. Dat kan bijvoorbeeld door meer ruimte te geven aan invulling op bedrijfsniveau, inclusief de internationaal gebruikelijke techniek van een ‘opt out’ via sociaal overleg in het bedrijf.



Lees het volledige rapport