Naar overzicht

Begrotingspact: lood maken van goud

Alle Europese wetgevende instanties hebben Parlement na Parlement discreet het Europese begrotingspact goedgekeurd, officieel het "verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur (VSCB)" geheten. Het is de zwaarwegendste politieke beslissing sinds de ondertekening van het verdrag van Maastricht in 1992. Het is misschien zelfs de belangrijkste politiek-economische daad die na de oorlog is gesteld, want het pact past in de Europese verplichting het teveel aan overheidsschuld jaarlijks met 5% terug te dringen om tot een overheidsschuld/BBP-ratio van 60% te komen. Het percentage 60% is niet nieuw: het was in 1999 een van de criteria om tot de eurozone te worden toegelaten. Die regel gaat voortaan samen met de zogenaamde ‘gulden regel’, die bepaalt dat het ‘structureel’ (dus niet aan conjuncturele wisselvalligheden gebonden) tekort maximaal 0,5% van het bruto binnenlands product (BBP) mag bedragen.



Het begrotingspact ontneemt de lidstaten van de eurozone een aanzienlijk stuk van hun vrijheid. In plaats van zich in het verlengde van de heterogene lidstaten op te stellen, treedt het budgettaire Europa in hun plaats op, door hun begrotings- en belastingbeleid tot één conforme lijn te dwingen. Zonder dat de lidstaten griffiers van de Commissie worden, vormt dit voor hen toch een beknotting van hun prerogatieven, want hun recht om een begroting op te stellen en belastingen te heffen wordt impliciet naar Europees niveau overgeheveld, waar de politieke beslissingen een verwaterd karakter hebben en door de machtigste landen worden gedicteerd. Het budgettaire Europa wordt dus (net als zijn munt) een beetje meer federaal, en komt verder af te staan van een confederalisme van de overheidsfinanciën. Het begrotingspact is overigens meer een conformering dan een budgettaire unie, aangezien de lidstaten niets samenleggen.



 Cynici zullen zich er misschien over verheugen dat het begrotingspact toekomstige regeringen los van hun ideologische gezindheid tot discipline brengt, doordat elk fiscaal en sociaal beleid alleen maar kan worden geïmplementeerd met inachtneming van het begrotingsevenwicht.



 Maar laten we ons geen illusies maken: het begrotingspact betekent een soevereiniteitsoverdracht aan technocratieën waarvan het democratisch denkschema ons onbekend is. De Europese instanties zijn immers in de eerste plaats organisaties die zich conformeren aan de belangen van de dominante landen, in het bijzonder Duitsland, dat een ascetische visie op overheidsfinanciën oplegt. Het gaat zelfs verder dan dat: het betekent ongetwijfeld het einde van een contracyclisch keynesiaans beleid (gericht op het vergroten van tekorten in geval van recessie), met zijn economische stabilisatoren (minder belastingen en meer sociale transfers bij achteruitgaande conjunctuur).



 De Duitsers hebben de stellingen van Keynes trouwens nooit omarmd: volgens hen vormden die alleen maar een theoretische legitimatie voor staatsschuld en muntontwaarding door inflatie. De heftige meningsverschillen binnen de ECB illustreren overigens het scepticisme van de Duitsers tegenover overheidsinterventie in de economie. Sinds de monetaire integratie van Oost-Duitsland heeft Duitsland de munt verheven tot drager van politieke federatie. Voortaan zal het economisch beleid van Europa dus een meer economische dan politieke inslag hebben, met een overwicht van marktfinancieregels.



 Bovendien wordt het muntbeleid gedelegeerd aan de Europese Centrale Bank (ECB), waarvan de onafhankelijkheid het politieke fundament is. Ook op dat vlak mogen we ons echter niet vergissen: de opdracht van de ECB mag dan vooral bestaan in het beheersen van de inflatie, toch is het volstrekt ondenkbaar dat het monetair beleid zou worden losgekoppeld van de Duitse begrotingskoers. Budgettair en monetair beleid zijn immers twee kanten van dezelfde medaille: een strikt budgettair beleid zorgt voor een sterke euro, die felle inflatiestijgingen helpt neutraliseren. De euro is trouwens een soort derivaat van de Deutsche Mark geworden, oftewel een deflatoire, sterke munt die haar zwakke nationale componenten tot verarming dwingt.



 Aangezien de zwakke landen zich voortaan aan vereisten inzake schuldvermindering en begrotingsevenwicht moeten houden, zullen ze interne devaluaties moeten toepassen, met begrotingsinkrimpingen en sterke loonverlagingen onder druk van bezuinigingsprogramma’s.



 Overigens, als Duitsland zijn grotere concurrentiekracht niet mag worden verweten, betekent dat juist dat andere landen minder competitief moeten zijn. Een homogeen economisch Europa voor ogen houden is dus volkomen utopisch, tenzij we hopen dat de Europese groei zou zijn gebaseerd op buiten-Europese export, quod non. En zo zou de logica van de noordelijke landen, die steunde op een concurrentiegerichte desinflatie, in de zuidelijke landen kunnen omslaan in zoiets als recessionaire deflatie. Er zou zelfs een Europa met twee snelheden kunnen komen, met een spaarzaam en nijver Noorden naast een Zuiden waar structureel werkgelegenheidstekort heerst, naar het voorbeeld van het verschil tussen Noord-Italië en de Mezzogiorno.



 Voorbij de politieke postulaten zal het begrotingspact dus onvermijdelijk leiden tot een differentiatie tussen de lidstaten van de eurozone: noordelijke landen gebaseerd op kapitalistische investering, en zuidelijke landen met goedkopere arbeidskrachten. Daaruit zou een specialisering van de economieën volgens hun respectieve troeven voortvloeien. Deze situatie zou de kwetsbaarheid van de zuidelijke economieën, die steeds minder gediversifieerd zouden worden, terloops nog kunnen vergroten.



 Wat moeten we van dit begrotingspact dus denken? Het mag er ontegensprekelijk zijn. Maar omdat in het pact zomaar doelstellingen worden vastgesteld inzake begrotingstekort en overheidsschuldafbouw, gekoppeld aan een spaarzaam muntbeleid, draagt het in zich misschien de kiem van een recessionair beleid. Trouwens, dit pact continueert het recente economische beleid van de eurozone waarbinnen strenge soberheid met strenge soberheid wordt versterkt. Het begrotingspact zou dan de tijdelijke suprematie vestigen van geld op werk, aangezien een sterke munt werkloosheid betekent voor de zwakke landen en voor de jeugd. Het legt de economie een politiek kader op, en misschien zullen het gebrek aan groei en de behoefte aan solidariteit tussen de lidstaten de economie niet zo goed bekomen. Hoe is het in die omstandigheden nog denkbaar dat er een beleid zou worden geïmplementeerd waarbij het economisch herstel zou worden gestimuleerd door aanzwengeling van de vraag? Stevenen we af op een Europees Duitsland of een Duits Europa? In het laatste geval zou de fameuze gulden regel het omgekeerde worden van wat alchemisten en Koning Midas beoogden: van goud zou lood worden gemaakt!