Onderzoekssamenwerkingen met China: partners, concurrenten of rivalen?
De omschrijving van China door Commissie voorzitster von der Leyen in maart 2019 als een “negotiating partner, an economic competitor and systemic rival” markeert een duidelijke kentering in de Europese houding ten aanzien van het land. Europa voert sindsdien inderdaad een kordater China-beleid. Ook tijdens de laatste EU-China top van juni 2020 onderlijnden de Europese leiders de noodzaak aan wederkerigheid en symmetrie voor markttoegang en gelijke spelregels voor bedrijven uit beide regio’s. Daar waar tot voor kort de Europese grenzen wagenwijd openstonden voor Chinese investeerders en hun kapitaal hier warm werd onthaald, botsten onze eigen ondernemingen ginder vaak op wettelijke en administratieve drempels. Ofwel waren de sectoren bestempeld als strategisch, en daarbij verboden voor buitenlandse bedrijven, ofwel waren onze bedrijven verplicht een joint-venture aan te gaan met een Chinese partner en zo dus hun technologie te delen.
Intussen staan meer en meer Chinese sectoren open voor buitenlandse investeerders en is de negatieve lijst met “verboden” sectoren beperkt tot 40 industrieën. Sinds 1 januari 2020 verhindert de nieuwe “Foreign Investment Law” ook de zogenaamde Forced Technology Transfers waarbij buitenlandse investeerders verplicht zijn hun technologie te delen met de overheid (via een Chinese partner) alvorens te mogen opereren in China. De vraag van Europa om de Chinese grenzen meer open te stellen, lijkt dus positief te worden beantwoord.
Europa vraagt tegelijkertijd ook aan haar eigen lidstaten om inkomende buitenlandse investeringen met meer voorzichtigheid te behandelen. Er werd hiervoor in 2018 een Europees kader uitgewerkt maar reeds daarvoor hadden ongeveer de helft van de Europese lidstaten een screeningsmechanisme in de plaats waarbij investeringen komende uit niet-lidstaten eerst grondig werden onderzocht alvorens ze toegelaten werden. Hierin spelen niet enkel argumenten van een level-playing field een rol maar wordt vaak verwezen naar de bredere invulling van economische veiligheid. Willen we onze economische soevereiniteit immers niet behouden in een aantal strategische sectoren zoals energie, communicatie en gezondheidszorg? Moeten we sommige industrieën niet beschermen voor economische spionage? De Eandis-saga van 2016 waarbij het Chinese Stategrid een bod deed op een deel van de aandelen ligt nog vers in het geheugen en toonde aan hoe gevoelig deze kwestie is.
Risico van afhankelijkheid
De recente sanitaire crisis weerspiegelt bovendien ook het risico van afhankelijkheid van bepaalde landen voor een aantal producten (mondmaskers, medicijnen, …) en toont ook het belang voor onze nationale veiligheid. In maart raadde de Europese Commissie de lidstaten nog aan om buitenlandse investeringen goed te onderzoeken om te vermijden dat “the current crisis leads to a loss of critical assets and technology”. De Commissie kwam zelf over de brug met 80 miljoen euro noodsteun aan het Duitse bedrijf CureVac. Dit bedrijf wekte immers interesse van Amerikaans president Trump omdat ze bij de koplopers staan in de race naar het vaccin tegen het covid19-virus.
Terwijl het debat zich voornamelijk concentreert op investeringen en overnames door buitenlandse bedrijven, blijven onderzoekssamenwerkingen met buitenlandse instellingen vaak buiten beschouwing. Terwijl de hele coronacrisis net aantoont dat globale samenwerking in de zoektocht naar een vaccin onontbeerlijk is, legt het ook een pijnpunt bloot. Immers, wanneer onderzoekssamenwerkingen leiden tot overdracht van kennis en technologie, houdt dit altijd een risico in voor onze economische veiligheid. Vooral in relatie met China, is er toch wel een zekere mate van waakzaamheid geboden.
Ook het meest recente Europese rapport over de bescherming van intellectuele eigendomsrechten duidt China als enige land aan als een prioriteit 1. Naast praktijken van Forced Technology Transfer vewijst het rapport ook naar de haast onbestaande bescherming van handelsgeheimen en intellectuele eigendom in China alsook de piraterij in copyrights en hun bloeiende namaakindustrie. Nochtans heeft China een duidelijke industriële politiek met specifieke doelen. Zo identificeert de “Made in China 2025 (MIC25) “ strategie 10 sectoren waarin China tegen 2049 een leidende rol wil spelen op wereldvlak. Aangezien heel wat van deze sectoren niet enkel civiele maar ook militaire toepassingen kennen, stelt samenwerking hier niet enkel een risico voor onze economische veiligheid maar ook voor onze nationale veiligheid.
Military-Civil Fusion strategie
In 2016 lanceerde China zelfs een officiële “Military-Civil Fusion” strategie om technologie met dual-use toepassingen te promoten in beide domeinen. In dit kader sturen Chinese universiteiten hun onderzoekers naar allerlei toponderzoeksinstellingen wereldwijd. Vaak zijn deze onderzoekers echter verbonden aan het Chinese People Liberation Army (PLA). Zo studeerde de Chinese luitenante Ye Yanqing jaren aan Boston University terwijl ze haar militaire achtergrond verzweeg. In de andere richting trekken Chinese universiteiten ook Westerse toponderzoekers aan met grote onderzoeksbudgetten. In januari van dit jaar werd zo Harvard-Professor Lieber nog opgepakt voor banden met de Chinese Wuhan University of Technology, een instelling geleid door de Chinese State Administration for Science, Technology and Industry for National Defense (SASTIND).
Ook in onderzoekssamenwerkingen met China lijken banden met de Communistische Partij of de PLA dus nooit ver weg. Net zoals bij investeringen is er dus ook bij onderzoekssamenwerkingen een zekere vigilantie aan te raden vis-a-vis China. Indien we ze willen verwelkomen als partner, moeten we ervoor zorgen dat ze geen concurrent of rivaal kunnen zijn. Het onderwerp van de onderzoekssamenwerkingen moet daarom dringend op de agenda van het debat rond economische veiligheid.