Naar overzicht

Statuut A/B - Wachten op de gids

Nog een goede 30 werkdagen te gaan vóór 8 juli van dit jaar. De limietdatum door het Grondwettelijk Hof gesteld om een einde te maken aan de discriminatie tussen arbeiders en bedienden, althans wat opzeg en carensdag betreft.

 

De sociale gesprekspartners hebben zich in hun loopgraven genesteld en bestoken elkaar met alle mogelijke argumenten, inclusief halve waarheden, kleine leugens en statistieken. Onder meer over de kosteneffecten woedt een communicatie-oorlogje waarbij de geloofwaardigheid van de berekenaars van beide partijen onder spervuur komt te liggen. Zeg nu zelf, een diagnose-kloof tussen 0,07% meerkost volgens ACV en 2 à 4% volgens VBO is merkwaardig. Alleen op het vlak van het inschatten van onze loonkostenhandicap kennen we nog dergelijke diagnose-verschillen.

En misschien is ook merkwaardig dat ACV hier duidelijk met een duurdere formule uitpakt dan het ABVV, namelijk 1 maand opzeg voor iedereen per gewerkt jaar, versus 3 maanden per 5 jaar. En toch meent te kunnen stellen dat het (bijna) niets zal kosten.

 

Daar waar de verschillen in kostenberekening in ruime mate te verklaren zijn door een verschil in gebruikte methodologie. De achteruitkijkspiegel gebruiken om te kijken wat in het verleden is gebeurd om het effect te minimaliseren, of vooruitkijken naar wat in de toekomst het potentieel en maximaal risico is. Maar wellicht nog veel meer dan door methodologie is de kloof tussen werkgevers en bonden geïnspireerd door ideologie : het geloof van de vakbonden dat hoe moeilijker en hoe duurder het ontslag, hoe minder ontslagen er zullen vallen en hoe beter dit zal zijn voor de werkgelegenheid. Als dit tot in absurdo wordt doorgetrokken, zou een systeem dat ontslag zo duur of zo moeilijk maakt dat er in feite niet meer wordt ontslagen het optimale zijn, want het zou inderdaad niets meer kosten. Dat dit negatief zou zijn voor de tewerkstelling hoeft geen betoog.

 

De voorstellen van het werkgeversfront gaan dan ook in een andere richting. Ze vertrekken van Europese ijkpunten inzake opzegtermijnen, maken ruimte voor sectorale differentiatie en voorzien een belangrijk luik rond wedertewerkstelling. Natuurlijk moeten ze verder worden bijgeschaafd en verfijnd, maar de lijnen van een modern ontslagrecht werden uitgetekend, mede geïnspireerd door de academische wereld. De snelheid waarmee ze werden afgeschoten door de vakbonden blijft verwonderen en heeft wellicht te maken met de vrees van de bediendencentrales hun structuren aangetast te zien in functie van de verschillen tussen sectoren.

 

Een bijkomend en misschien nog meer doorslaggevend probleem met de vakbondsvoorstellen is dat de wettelijke aspecten opzeg en carensdag, het topje zijn van een ijsberg van verschillen tussen arbeiders en bedienden. Die ijsberg is gevormd door drie lagen, te beginnen met de laag van wettelijke verschillen, gevolgd door deze van de sectorale CAO’s, inclusief de bevoegdheid van de paritaire comités, en tenslotte door de bedrijfsregelingen, wellicht de dikste laag van de ijsberg. Door bij de eerste wettelijke stap, op het topje van de bovenlaag, aan te geven dat harmonisering gelijk staat met opwaarderen, creëert men de illusie dat het ganse traject in die richting zal worden afgelegd. En wie een beetje vertrouwd is met de berekeningen die in een aantal ondernemingen zijn gebeurd, weet dat hier totaal onbetaalbare scenario’s uit voortvloeien, met kostenplaatjes van 10 tot 12%, wat ook de gebruikte methodologie weze.

 

We moeten de weg op van het eenheidsstatuut. Meerdere keuzes zijn mogelijk. Kiezen voor het pad van de harmonisering naar boven is kiezen voor een doodlopend bergpad. Het is wachten op de gids.