Naar overzicht

2014: De hervormingen van de pensioenen dringt zich op

Een recente studie van het strategische adviesbureau Roland Berger, berekende de kost van de vergrijzing van de Belgische bevolking op zowat 300 miljard euro bij constante koopkracht. Dit bedrag vertegenwoordigt zowat drie vierden van de jaarlijkse rijkdom van het Koninkrijk. Het werd berekend op basis van de gegevens van de vergrijzingscommissie na toepassing van een interestvoet van 4%. Hoe verontrustend dit bedrag ook is, het is niet aanvechtbaar, behalve bij onverwachte socio-economische grondverschuivingen.



De vraag is hoe deze enorme last moet worden gefinancierd in een geest van solidariteit en inter- en intragenerationele rechtvaardigheid. De grondvesten van het pensioenstelsel zijn inderdaad afgebrokkeld door de verscheidene demografische schommelingen, zoals de heterogeniteit van het beroeps- en gezinsleven, de daling van het aantal geboortes, de massale toeloop van vrouwen op de arbeidsmarkt en de vergrijzing van de bevolking (wat volgens de OESO zal leiden tot een structureel deficit van de economische groei ten belope van 0,5 – 0,7%). We mogen niet vergeten dat het pensioenstelsel koudweg als een subsidie is die door degenen die minder lang leven wordt toegekend aan diegenen die langer leven.



Andere structurele factoren enten zich op deze sociologische mutaties : onze samenleving liet de industriële context achter zich om zich in de economie van de diensten en de gedigitaliseerde kennis te storten. Bovendien hebben de globalisering en de duik in de markteconomie het gebrekkige concurrentievermogen van onze economie en de eindigheid van de verzorgingsstaat blootgelegd.



We zien ook dat het Belgische pensioenstelsel wordt gekenmerkt door een fenomeen van generatieoverschrijdende vangst vermits het relatieve aantal arbeidsjaren is gedaald voor de gepensioneerden (of de werknemers die het binnenkort zullen zijn) ten koste van de actieve bevolking die deze meerkost zal moeten financieren terwijl ze met minder is. De jeugd mag zich bovendien terecht vragen stellen bij haar maatschappelijke verplichting in te staan voor de pensioenen terwijl de technologische groei veeleer van de Verenigde Staten komt dan van het nationale industriële acquis.



Maar vergis u niet : het probleem van de pensioenen heeft niet uitsluitend te maken met de financiering ervan. Wat echt op het spel staat is de verpaupering van bepaalde klassen van ouderen en de inkomensverschillen tussen gepensioneerden. Het studieniveau, de inzetbaarheid, de aard van het gezin, het aantal kinderen en de levensverwachting veroorzaken ook ongelijkheden. Met andere woorden : er moet rechtvaardigheid zijn niet allen tussen de generaties maar ook binnen eenzelfde generatie. Een geschoolde werknemer van welke leeftijd ook, heeft meer kansen ingezet te worden en dus een spaarpotje aan te leggen. Diezelfde werknemer zal vroeger kunnen beslissen het beroepsleven vaarwel te zeggen terwijl een minder geschoolde werknemer vaker de toegang tot de arbeidsmarkt geweigerd zal worden. Daar bovenop is er een correlatie tussen de levensverwachting en het inkomensniveau en de aard van de arbeid wat opnieuw ongelijkheden veroorzaakt tussen categorieën van gepensioneerden.



In tegenstelling tot die afwachtende houding waaraan we ons allemaal schuldig hebben gemaakt, moet het probleem van de financiering scherpzinnig en streng worden aangepakt. Geen oplossing zonder dynamische visie : dit probleem dient opgelost te worden over een hele levenscyclus, gekenmerkt door actieve en niet-actieve periodes. Het volstaat niet enkel de bijdragen van de actieve bevolking op te trekken om de verwachte vergrijzing van de bevolking te financieren net zo min als het volstaat die kost van de vergrijzing af te schuiven  op de gepensioneerden via een verlaging van hun pensioen.



Er moet dus een intergenerationeel evenwicht gevonden worden zoals voorgesteld door de Amerikaanse economist Musgrave (en aangenomen door een heleboel landen). Volgens dit evenwicht moet het inkomen van actieve bevolking en gepensioneerden stabiel blijven, als zou de huidige situatie maatschappelijk « rechtvaardig » zijn. Deze regel van Musgrave of de regel van de « fixed relative position », behoudt een constante verhouding tussen de inkomens per hoofd van de actieve bevolking (zonder de pensioensbijdragen) en de uitkeringen per hoofd van de gepensioneerden (zonder belastingen). Zodra deze verhouding is vastgelegd, worden de bijdragevoet en het bedrag van de pensioenen periodiek geactualiseerd volgens de demografische schommelingen en de productiviteit. Om dit Musgrave-evenwicht te kunnen respecteren, dienen tegelijk de bijdragen van de actieve werknemers verhoogd te worden en de pensioenen van de non-actieve werknemers verlaagd te worden. Een enorme slinger moet dus permanent en naarmate de tijd verstrijkt, in evenwicht worden gehouden door bijdragen en pensioenen tegelijkertijd aan te passen.



Concreet moet deze doelstelling ertoe leiden dat jongeren beter ingezet kunnen worden, dat het beroepsleven verlengd wordt en er meer oudere werknemers aan het werk worden gehouden, vooral in België. Verder lijkt het dat als iedereen tot zijn 65ste werkt, de financiering van de pensioenen in evenwicht zou zijn. Maar op autoritaire wijze beslissen dat oudere werknemers langer aan het werk moeten blijven, lijkt op politiek bedrog want door de conjuncturele en technologische omwentelingen en het verlies aan vakbekwaamheid, lijkt deze optie eerder gammel. Daarom wordt dan beslist de pensioengerechtigde leeftijd op te trekken, niet om oudere werknemers aan het werk te houden maar om hun pensioenen te verlagen Er wordt op de pensioenen de logica toegepast die de NMBS gebruikt om de vertraging van de treinen op te vangen : de stiptheid wordt niet gewaarborgd maar de uurregelingen worden aangepast aan de  gebrekkige nauwkeurigheid…



Kortom, het pensioenprobleem wordt niet  geregeld via de wet van de markt maar via een economisch beleidskader. De inzetbaarheid van de werknemers en bijgevolg de voortgezette opleiding en bijscholing zullen het probleem van de vergelijking van de pensioenen oplossen. Er zal ook soepel moeten overgeschakeld worden naar een systeem dat individuele kapitalisatie combineert met collectieve repartitie, naar het voorbeeld van de tweede (groepsverzekering en pensioenfondsen) en derde pijler (individueel pensioensparen). In dit opzicht is het cruciaal de fiscale aftrek voor de derde pijler te verhogen terwijl het je reinste huichelarij zou zijn te doen geloven dat dit de inzinking van de wettelijke pensioenen zou kunnen vervangen.