Naar overzicht

Verkiezingsgrafiek Werk: De werkloosheidsduur

België besteedt in verhouding veel aan werkloosheidsverzekering en boekt daar in verhouding weinig resultaat mee: relatief weinig mensen worden werkloos maar zij die werkloos worden, blijven gemiddeld zeer lang in de werkloosheid steken.



Wie de Belgische werkloosheidsverzekering in een internationaal perspectief plaatst, wordt getroffen door twee basisvaststellingen: ze is per saldo duur en ze helpt de werkloze onvoldoende aan nieuw werk.



De werkloosheidsverzekering dient klassiek als een inkomensverzekering: werkwillige werklozen krijgen een uitkering die hun inkomen handhaaft ondanks en tijdens de werkloosheid. Maar werkloosheidsverzekering kan ook een hefboom zijn om de werkzoekende te helpen in het vinden van een nieuwe job. Daarop focust de aanbeveling van de Europese Commissie. We spreken dan over de fameuze “activering”, een hard woord voor de zeer zachte doelstelling van meer investering en begeleiding naar werk. Activering is in België eerst op veel weerstand gestoten, maar werpt stilaan voor alle leeftijdsgroepen vruchten af. We kunnen de beide componenten – inkomensgarantie en activering – structureel verenigen en versterken in een nieuwe werkloosheidsverzekering die we “werkverzekering” kunnen noemen. De essentie is de creatie van twee pijlers – één uitkering en één begeleiding – die als communicerende vaten met elkaar in verbinding staan.



De werkverzekering berust op een vast budget per werkloze, maar waarvan de samenstelling wijzigt naarmate de duurtijd van de werkloosheid oploopt. De passieve component van de werkloosheidsuitkering weegt zwaar door bij de aanvang van de werkloosheidsperiode. De uitkering mag zelfs hoger zijn dan vandaag: werklozen moeten kunnen zoeken naar een job die goed bij hen past en hun inkomen moet dat toelaten.



Het aandeel van de werkloosheidsuitkering in het totale budget neemt af ten voordele van begeleidingsmaatregelen naarmate de tijd verstrijkt. Deze maatregelen worden na verloop van tijd de dominante component in het budget. Dit impliceert degressieve uitkeringen over de tijd, maar ten voordele van progressieve besteding aan begeleiding en investering, gericht op de uitstroom uit de werkloosheid. De lengte van de respectieve periodes kan deels worden gekoppeld aan de werkervaring van de werkloze, als beloning voor vroegere activiteit. Dat kan ook de insteek zijn om het systeem van wachtuitkeringen voor schoolverlaters zonder de minste werkervaring, te heroriënteren.



Het is belangrijk die werkzoekende financieel te stimuleren die effectief dicht bij de arbeidsmarkt staat. Dat betekent dat de daling van de uitkeringscomponent voldoende snel moet ingaan, op het moment dat een financiële aanmoediging het meeste positieve effect kan hebben, zowel op het vinden van een nieuwe job als op de kwaliteit van die job. De nieuwe Belgische degressiviteit werkt echter heel geleidelijk en komt pas laat tot vol effect. De kans is groot dat de doelgroep daardoor de langdurig-werklozen zullen zijn, die juist extra steun moeten krijgen om terug inzetbaar te worden. Daarenboven is het ook belangrijk dat personen een geschikte job opnemen die hen op de arbeidsmarkt houdt. Onder inkomensdruk eender welke job aannemen zal een positief statistisch effect geven, maar dreigt achteraf nadelig uit te draaien, zowel voor de betrokkene als voor de arbeidsmarkt.



De besteding van het progressieve budget voor “activering” berust bij de regionale diensten van arbeidsbemiddeling, zoals de VDAB in Vlaanderen of de FOREM in Wallonië. Activering werkt het best op maat van de persoon en van de lokale arbeidsmarkt. We moeten er wel over waken dat ook het begin van de begeleiding zeer snel en voor iedereen komt. We moeten er ook voor zorgen dat de bevoegde diensten geobjectiveerde resultaatsdoelstellingen voor wedertewerkstelling krijgen en daarop worden afgerekend. Naar aanleiding van de staatshervorming, zal ook moeten nagedacht worden over het sanctiebeleid ten aanzien van werkonwillige werklozen. We staan nu voor de uitdaging om beide perspectieven – begeleiding en controle/sanctionering – door één en hetzelfde bevoegdheidsniveau te laten uitoefenen, terwijl de financiële prikkel of motivatie voor het besparen op uitkeringen bij het federale niveau blijft. Er zal bewust en doordacht moeten gehandeld worden om er voor te zorgen dat de combinatie van bevoegdheden goed en efficiënt werkt, zonder dat één van beide doelstellingen de andere verdringt.



Er zal ook blijvend moeten gesleuteld worden aan het concept van de “passende arbeid” die een werkloze geacht wordt te aanvaarden. We gaan immers geen duurzame verbetering van de werkzaamheidsgraad krijgen zonder flexibeler en dynamischer met carrières om te gaan. Werkzoekenden zullen meer dan vroeger geholpen worden om carrièrewendingen te kunnen nemen en zullen daar ook meer dan vroeger voor moeten open staan. Maar voor het overige kan de timing en de wijze waarop het budget kantelt van uitkering naar investering op individuele basis worden bepaald, binnen politiek getrokken grenzen.



De combinatie van degressieve uitkering en progressieve activering beslecht ook de eeuwige discussie over de onbeperktheid in de tijd van de Belgische werkloosheidsuitkeringen. Door het verminderen van de uitkeringen ontlopen we het gevaar dat de werkloze zich passief nestelt in de werkloosheid. Door het vermeerderen van de begeleiding vermijden we dat de werkloze zijn uitkering verliest om zonder meer inactief te worden of zomaar in de bijstand van het OCMW te tuimelen. Het alternatief van een botte beperking in de tijd realiseert het eerste zonder het tweede. Financiële aanmoediging om een job te vinden is goed. Maar wie desondanks geen job kan vinden, verdient ondersteuning en opvang. Daarvoor dient de progressieve pijler voor wedertewerkstelling.



Er zullen uiteindelijk altijd werklozen zijn die geen werk vinden. Indien uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt niet wordt gerealiseerd na een bepaalde periode, wordt best overgestapt op een bijstandsregime met verplichte dienstverlening aan de gemeenschap. De betrokken personen hebben weliswaar geen echt werk, maar hun betrokkenheid bij de samenleving wordt onderhouden en hun deelname aan maatschappelijk zinvolle activiteit in ruil voor uitkeringen is te verkiezen boven de zuivere werkloosheid. Bovendien onderstreept deze visie de wisselwerking tussen rechten en plichten, die het cement vormt van de sociale zekerheid in onze samenleving. De realiteit van een activiteit in ruil voor uitkering is ook een effectieve preventie tegen het risico van misbruiken en zwartwerk.



Een aldus verstevigde en gemoderniseerde werkverzekering sluit aan bij de algemene noodzaak om, in het licht van de demografische vergrijzing, meer mensen beter en langer actief te krijgen. Ze zal beter werken voor de werkzoekende. Ze zal beter renderen voor de arbeidsmarkt. Ze verstevigt de cohesie binnen de sociale zekerheid door niemand te laten vallen maar ook iedereen op plichten aan te spreken.



Lees het volledige rapport hier