Cyprus: tot zinken brengen van de munt of redding van de banken?
We dachten dat de eurozone was beschermd tegen nationale bankroeten en de verbeurdverklaring van deposito’s door de staat. We worden nochtans geconfronteerd met een totaal andere realiteit. De voorbeelden van Griekenland en Cyprus herinneren ons eraan dat de economische sfeer waarbinnen de naleving van waarden slechts relatief is, het ondenkbare denkbaar wordt.
België of de Belgische banken zijn uiteraard niet bij deze gebeurtenissen betrokken. Ons land en zijn financiële instellingen zijn zeer robuust en worden bijzonder goed gecontroleerd. Voor bepaalde landen in het zuiden van Europa is het tot zinken brengen van de banken in Cyprus misschien een microscopisch beeld van het einde van een bepaalde monetaire wereld.
Wie had ooit gedacht dat een lidstaat van de eurozone in enkele dagen tijd zou overgaan tot een toezicht op de kapitalen, de verbeurdverklaring van deposito’s en andere beperkingen die indruisen tegen het vrije verkeer van de munt? Ongeacht de redenen werd het begrip privé-eigendom daar aangetast. De munt zelf, die de waarde symboliseert, heeft haar onzekerheid getoond, niettegenstaande het feit dat Cyprus nooit tot de eurozone had moeten toetreden. Cyprus leert ons dat het monetaire symbool relatief is en onderworpen aan het regaalrecht om munt te slaan of... te schrappen.
Sinds de beslissing om de grote depositohouders van de Cypriotische banken te laten bijdragen, ondergaat de bankwereld een grote verandering. Voordien was het impliciet overeengekomen dat wanneer een bank haar eigen vermogen (d.w.z. de inzet van de aandeelhouders) verliest, de Staten zouden tussenkomen om er nieuw kapitaal in te injecteren en op te treden als aandeelhouders en zo zouden dienst doen als een schokdemper met de bedoeling de depositohouders te beschermen. De gedeeltelijke of volledige nationalisering was dus het resultaat van een kennelijk onvermogen van de banken.
De aandeelhouders brengen immers eigen kapitaal in. Ze zijn de mede-eigenaars van de onderneming waarvan ze dividenden verwachten alsook meerwaarden bij de doorverkoop van hun effecten. Maar als compensatie voor dit verhoopt rendement zijn zij de eersten die de verliezen dragen.
Enkel wanneer de aandeelhouders hun volledige vermogen verliezen, ondergaan de depositohouders de negatieve impact, met andere woorden ze zullen slechts een deel van hun gespaarde vermogen recupereren.
Technisch gezien dragen de aandeelhouders een risico op verlies wanneer de zaken slecht uitdraaien en beschermen ze zo de depositohouders die pas op de tweede plaats komen, nadat het kapitaal van de bank is aangesneden. Het is trouwens precies om de spaarders te beschermen dat de Staten de plaats innemen van de aandeelhouders van de banken die hun solvabiliteit zijn verloren, met het logische gevolg dat sommige van die banken buitensporige risico’s hebben genomen wetend dat de Staat zou tussenkomen in geval van een probleem.
Een bank moet dus voldoende eigen vermogen bezitten. De omvang van dat vermogen wordt bepaald door verschillende strikte reglementeringen (Akkoorden van Bazel III enz.) omdat het een ‘kussen’ vormt waarover de banken beschikken.
Dat kussen is des te belangrijker daar de tekortkomingen van bepaalde grote banken dreigen systemische risico’s te veroorzaken, dit wil zeggen een effect van ineenstorting in cascade (of een domino-effect). De banken zijn inderdaad geen gewone ondernemingen want ze dragen bij aan de geldcreatie door deposito’s om te zetten in kredieten, die op hun beurt deposito’s worden enz.
Sinds de zaak van Cyprus is deze realiteit gewijzigd. De depositohouders worden verwittigd dat de staat niet de plaats kan innemen van een falende aandeelhouder.
Een depositohouder loopt het risico dat zijn spaargeld op autoritaire manier wordt omgezet in aandelen van de falende bank. Dit werd terloops bevestigd door Olli Rehn, de Europese commissaris voor economische en monetaire zaken. Het inhouden van de Cypriotische deposito’s samen met hun conversie in aandelen van de teloorgegane banken blijkt geen collectieve fout, maar een weldoordachte keuze te zijn.
Dit betekent dat de waarde van de bankdeposito’s zal afhangen van de robuustheid van de banken waarin deze deposito’s worden geïnvesteerd. Dit zou de depositohouders bij banken moeten aanzetten om hun activa te diversifiëren en zich ervan te vergewissen dat de intrestvoet die ze krijgen conform is met het intrinsieke risico van hun bank.
Uiteindelijk neemt Europa dezelfde principes aan dan diegene die altijd in de Verenigde Staten hebben gegolden… en die overeenstemmen met de regels van beperkte aansprakelijkheid van de aandeelhouders. Dit zou de banken moeten dwingen tot een Darwiniaanse logica. Hoe meer een bank immers in staat is deposito’s aan te trekken en haar solvabiliteit en liquiditeit te verzekeren, hoe lager de waarschijnlijkheid op een inhouding en conversie van deposito’s in aandelen.
De Europese richtlijnen zullen de banken bovendien aanzetten de Staten te financieren die hun eigen toezichthoudende overheid zijn, omdat ze weten dat deze banken geen eigen vermogen in reserve moeten houden wanneer ze investeren in staatsobligaties.
Er zijn echter wel risico’s: het verlies van vertrouwen van de depositohouders en het feit dat een euro naargelang van de bank waarbij hij in deposito is gegeven niet meer dezelfde waarde heeft. Men dient zich bovendien af te vragen of het opportuun is om de depositohouders bij een bank te verontrusten, wetend dat hun spaargeld onrechtstreeks dient om de staatschulden van diezelfde Staten die geacht worden hen te beschermen te financieren.
Naar mijn aanvoelen zijn de gevolgen van de Cypriotische beslissing nog niet vastgesteld, want een conversie van deposito’s door de staat bevestigt de demonische situatie van een tekort aan intrinsieke waarde van de munt, die voortaan nog enkel door zichzelf wordt gewaarborgd (aangezien de munt de waarde symboliseert veeleer dan de waarde te concretiseren), en van haar dematerialisering.
Sinds de aankondiging van de implosie van de Cypriotische euro (die niet meer gelijkwaardig is aan een continentale euro) waart er een gevoel van ongerustheid door Europa. Welke activa blijven de referentie wanneer de munt dat statuut verliest? Misschien geen enkele, aangezien de munt een ‘algemeen equivalent’ is waarin alle activa ooit moeten worden omgezet, tenzij men een ruileconomie in aanmerking neemt. In de kwetsbare landen in het zuiden van Europa is de formule van het bankrisico gewijzigd. De depositohouder moet weten dat hij niet langer onfeilbaar wordt beschermd door de aandeelhouders en de Staten. België wordt niet door deze realiteit bedreigd die van toepassing is op landen die nooit hadden moeten toetreden tot de eurozone. In het zuiden van Europa gaan ze nog van de ene in de andere verrassing vallen.