Naar overzicht

Stevent de Europese economie af op een deflatie?

Stevent de Europese economie af op een deflatie? Het antwoord op die vraag is van cruciaal belang want deflatie is bijzonder nadelig voor de welvaart en de economische groei.                   



Deflatie (letterlijk ‘ontzwelling) is het tegenovergestelde van inflatie en betekent een daling van het algemene prijzenpeil. Alles wordt goedkoper zodat de koopkracht in de geldbeugel van de consumenten toeneemt. Dit is echter geen reden tot juichen als men rekening houdt met de macro-economische gevolgen van een deflatie. Zodra verbruikers en gebruikers het door hebben dat de prijzen dalen en dit ook in de toekomst zullen blijven doen, zullen zij hun aankopen uitstellen, teneinde de laagste prijs af te wachten. Enkel voor levensnoodzakelijke producten is de vraag prijsongevoelig.



De houding van het publiek heeft voor gevolg dat de vraag daalt, wat ondernemingen verplicht de productie te beperken zodat de werkloosheid toeneemt. De winstmarges van de bedrijven komen eveneens in het gedrang. Een ander nadeel van een deflatie is dat de schulden van de schuldenaars zwaarder doorwegen vermits het geld meer waard is geworden.



De grootste schuldenaar is de staat - in België bijna 100 % van het bruto nationaal product - en die krijgt het dus moeilijker om zijn schuld terug te betalen. Maar de optelsom van alle privéschulden leidt eveneens tot een zeer aanzienlijk bedrag. Bij deflatie daalt de rentevoet zodat de spaarders hun geld oppotten (= liquidity trap) in plaats van te beleggen of toe te vertrouwen aan de banken die het in normale omstandigheden uitlenen en ter beschikkingstelling van de economische activiteiten. En indien de rentevoet ongeveer gelijk is geworden aan nul kan het rente-instrument niet meer worden gebruikt om de economie te stimuleren. De Europese centrale Bank houdt thansen een minimale rentevoet aan van 0,25 %.



De lage economische groei doet ook voor de overheid de belastingsontvangsten dalen. De jongste jaren zijn de consumptieprijzen in de meeste landen van de wereld heel weinig gestegen. In België bedroeg de stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen 0,97 over het jaar 2013. Deze index dient echter Europees te worden geharmoniseerd om vergelijkbaar te zijn met de prijsevolutie in de andere landen. De korf van producten en diensten waarop de Belgische index wordt berekend, is immers niet dezelfde als die in andere staten. De geharmoniseerde index bedroeg einde 2013 1,17 tegenover 1, 47 begin 2013.



Voor de Europese Unie waren die cijfers respectievelijk 0,86 eind 2013 en 1,98 begin 2013. Telkens werd een daling genoteerd. Voor Duitsland  daalden de inflatiecijfers van 1,88 tot 1,22, in het Verenigd Koninkrijk van 2,72 tot 2,00, in de Verenigde Staten van 1,59 tot 1,50.  De inflatie in Rusland bedraagt 6,48 wat ook een daling is tegenover 7,07 begin 2013. In China echter was er een stijging van 1,91 naar 2,51.



De lagere economische activiteit drukt de olieprijzen en op langere termijn zal dit nog meer het geval zijn wanneer de Amerikaanse schaalolie zal geëxporteerd worden ten kosten van de olie uit het midden Oosten. Een langdurige deflatie met lage economische groei en hoge werkloosheid is dus niet helemaal denkbeeldig. Bij deze hypothese wordt verwezen naar wat zich een tiental jaren lang in Japan heeft afgespeeld. De politieke en monetaire leiders (ECB) van de Europese Unie zijn er in geslaagd de euro in stand te houden en hebben de meeste landen gedwongen hun begrotingstekorten drastisch te beperken. Tevens is begonnen met een diepgaande hervorming van het bankensysteem. Wat echter ontbrak is een gedurfd relancebeleid, door de Europese commissie gestuurd, teneinde te ontsnappen aan de afgrond van een ernstige deflatie. Vooral de investeringen moeten worden aangezwengeld en, als de privésector tekortschiet, moet de overheid grote, hoofdzakelijk infrastructurele projecten financieren in Europa en daarbuiten.



Ook buiten Europa is de economische en industriële aanwezigheid van Europa zeer belangrijk voor de toekomst. Men moet opnieuw het onderscheid maken tussen goede deficits en slechte deficits. Een goed begrotingstekort is het gevolg van de investeringsuitgaven van de overheid. Zodra echter de overheid meer uitgeeft voor haar consumptie dan de inkomsten toelaten, moet worden ingegrepen. Dat is ook de betekenis van de beruchte Maastrichtnorm die het overheidstekort beperkt tot 3% voor zover dit percentage bestaat uit overheidsinvesteringen. Om de overheden in de lidstaten van de Europese Unie in staat te stellen investeringsprogramma’s te financieren, dient ruimte te worden gecreëerd door het consolideren van een deel van de overheidsschulden, zo nodig via vormen van europeanisering dank zij de emissie van Eurobonds.



Maar het is vooral het afkondigen van een Europees New Deal, een omvattend investeringsprogramma dat beroep zou doen op het spaarwezen, dus niet inflatoir hoeft te wezen en  waarbij nationale regeringen trekkingsrechten zouden verwerven ten aanzien van door Eu-commissie goedgekeurde projecten. Een Europees investeringsprogram, dat de Europese economie zou  sturen, zou  weer hoop geven aan de veel te talrijke werklozen in het dierbare Avondland. Het interessant Muntfonds heeft onlangs een merkwaardig verslag gepubliceerd waarin wordt gesteld dat België een belangrijke inspanning heeft geleverd om het begrotingstekort terug te schroeven, namelijk met € 22 miljard, maar dat het ritme van de besparingen liefst wat meer in de tijd zou worden uitgestrekt. Overhaasting kan immers de economische dynamiek, die nog heel kwetsbaar is, in het gedrang brengen. Festina lente, leerden ons de Romeinen. Wat niet betekent dat de economische lente in aantocht is maar wel dat het verkieslijk is wat trager te slagen dan heel snel de bal mis te slaan.



Mark Eyskens