Nieuw rapport: Financiële educatie op school broodnodig
Vandaag zijn de nieuwe PISA resultaten rond financiële geletterdheid beschikbaar. Itinera heeft hier niet op gewacht om een reflectie te maken over de noodzaak van financiële educatie, de gevolgen van lage financiële educatie in kaart te brengen en concrete aanbevelingen te formuleren. De nieuwe Itinera studie van Kristof De Witte (KUL, Itinera), Kenneth De Beckker (KUL) en Geert Van Campenhout (KUL) maakt deel uit van het onderzoek in het kader van de Leerstoel Wikifin.be. Deze leerstoel heeft als belangrijkste doel om de financiële geletterdheid in België onder de loep te nemen. Op basis daarvan kunnen het beleid en het werkveld hun activiteiten beter afstemmen op de noden in ons land.
Volgens de vorige PISA meting haalde in Vlaanderen 8,7% van de leerlingen het basisniveau van financiële geletterdheid niet. Deze leerlingen kunnen bijvoorbeeld niet de waarde van een eenvoudig budget herkennen, noch kunnen ze opvallende kenmerken in dagelijkse financiële documenten, zoals ‘factuur’, interpreteren. Dat bijna 1 op de 10 van onze 15-jarige leerlingen in 2012 onvoldoende financiële vaardigheden bezat om volwaardig te participeren aan de samenleving als onafhankelijke en verantwoordelijke burgers is vanuit maatschappelijk oogpunt ontoelaatbaar.
Toch scoorde Vlaanderen in de internationale PISA vergelijking uit 2012 lang niet slecht. Uit de 18 bevraagde landen, scoorde Vlaanderen na Shanghai-China het beste. De gemiddelde Vlaamse leerling kon zijn/haar inzicht in de meest gebruikte financiële termen, begrippen en producten toepassen op situaties die relevant zijn voor hen, en kan in beperkte mate de gevolgen van een financiële beslissing inschatten. 1 op de 5 Vlaamse leerlingen scoorde bovendien in het hoogste vaardigheidsniveau. Deze leerlingen kunnen de begrippen ook toepassen op situaties die slechts op de lange termijn voor hen relevant zijn. Gegeven de vergrijzing en pensioenhervormingen, en de toenemende moeilijkheidsgraad en mogelijkheden van financiële dienstverlening is dit een goede zaak.
Niettegenstaande de sterke gemiddelde prestaties zijn de onderlinge verschillen in België echter groter als in andere landen. Hierbij spelen vaak de socio-economische achtergrond van personen een rol. Dit geeft aan dat het belangrijk is om financiële educatie op school te voorzien. Hierbij moet er voldoende aandacht zijn voor jongeren uit sociaal zwakkere groepen die thuis minder in contact komen met financiële socialisatie. Financiële educatie op school verzekert dat alle jongeren worden bereikt, wat belangrijk is gezien verschillende belangrijke maatschappelijke tendensen zoals de vergrijzing van de bevolking en de groeiende complexiteit van de financiële omgeving van iedereen een minimale financiële geletterdheid vereisen.
De Witte en collega’s geven volgende aanbevelingen mee. Bij de implementatie van programma’s dient men -naast het verwerven van een basis aan financiële kennis- inzetten op het aanleren van attitudes en vaardigheden. Een (financiële) competentie bestaat immers uit zowel de cognitieve kennis als de attitudes en vaardigheden. De tweede en derde aanbeveling hebben betrekking op de integratie van financiële educatie in het curriculum: het is aan te raden om reeds op jonge leeftijd en op een graduele manier financiële educatie aan te bieden via een cross-curriculum aanpak (waarbij binnen de vakken duidelijke leerdoelen voor financiële educatie worden gedefinieerd). Een graduele benadering laat niet enkel toe om de complexiteit stelselmatig te laten toenemen, maar geeft jongeren ook de kans om zich langzaam vertrouwd te maken met attitudes en denkkaders die relevant zijn. Men moet hierbij streven naar een geïntegreerde aanpak die niet los staat van financiële socialisatie elders. Ten vierde is het betrekken van ouders bij financiële educatie op school om verschillende redenen van belang. Ouders zijn niet enkel de eerste bron voor financiële informatie, ze fungeren ook als rolmodel i.v.m. geldattitudes en financieel gedrag. Ten vijfde toont onderzoek aan dat het integreren van praktijkervaring binnen de financiële programma’s op school effectief is om de financiële geletterdheid van jongeren te verhogen. Het valt dan ook aan te bevelen om deze weg verder in te slaan bij het uitwerken van lesmateriaal. Ten zesde is het van belang dat leerkrachten voldoende ondersteund worden aangezien ze voldoende zelfvertrouwen en financiële kennis dienen te hebben om adequate financiële educatie te geven. Ten zevende moet er bij de ontwikkeling van financiële programma’s oog zijn voor voldoende differentiatie om sociaaleconomische, interpersonele en uiteenlopende thuissituaties op te vangen. Tenslotte is het nodig om programma’s van financiële educatie steeds wetenschappelijk te evalueren om na te gaan of de programma’s een positieve wijziging teweegbrengen in het financieel gedrag (en financieel welzijn) van de leerlingen. Enkel zo kan de effectiviteit van programma’s in kaart worden gebracht en kan men inzicht verwerven in ‘best practices’ voor de toekomst.
Het artikel dat geschreven werd door onderzoekers van de Wikifin.be-leerstoel zal gepubliceerd worden in een boek van editors Prof. dr. Jean Hindriks (UCL) en Prof. dr. Kristof De Witte (KUL) dat wordt uitgeven door Itinera. In het boek geven diverse auteurs originele en beleidsrelevante invalshoeken op het Nederlands- en Franstalig onderwijs. De premisse is steeds te starten vanuit wetenschappelijke evidentie en hieruit beleidsaanbevelingen te distilleren.
Volgens de vorige PISA meting haalde in Vlaanderen 8,7% van de leerlingen het basisniveau van financiële geletterdheid niet. Deze leerlingen kunnen bijvoorbeeld niet de waarde van een eenvoudig budget herkennen, noch kunnen ze opvallende kenmerken in dagelijkse financiële documenten, zoals ‘factuur’, interpreteren. Dat bijna 1 op de 10 van onze 15-jarige leerlingen in 2012 onvoldoende financiële vaardigheden bezat om volwaardig te participeren aan de samenleving als onafhankelijke en verantwoordelijke burgers is vanuit maatschappelijk oogpunt ontoelaatbaar.
Toch scoorde Vlaanderen in de internationale PISA vergelijking uit 2012 lang niet slecht. Uit de 18 bevraagde landen, scoorde Vlaanderen na Shanghai-China het beste. De gemiddelde Vlaamse leerling kon zijn/haar inzicht in de meest gebruikte financiële termen, begrippen en producten toepassen op situaties die relevant zijn voor hen, en kan in beperkte mate de gevolgen van een financiële beslissing inschatten. 1 op de 5 Vlaamse leerlingen scoorde bovendien in het hoogste vaardigheidsniveau. Deze leerlingen kunnen de begrippen ook toepassen op situaties die slechts op de lange termijn voor hen relevant zijn. Gegeven de vergrijzing en pensioenhervormingen, en de toenemende moeilijkheidsgraad en mogelijkheden van financiële dienstverlening is dit een goede zaak.
Niettegenstaande de sterke gemiddelde prestaties zijn de onderlinge verschillen in België echter groter als in andere landen. Hierbij spelen vaak de socio-economische achtergrond van personen een rol. Dit geeft aan dat het belangrijk is om financiële educatie op school te voorzien. Hierbij moet er voldoende aandacht zijn voor jongeren uit sociaal zwakkere groepen die thuis minder in contact komen met financiële socialisatie. Financiële educatie op school verzekert dat alle jongeren worden bereikt, wat belangrijk is gezien verschillende belangrijke maatschappelijke tendensen zoals de vergrijzing van de bevolking en de groeiende complexiteit van de financiële omgeving van iedereen een minimale financiële geletterdheid vereisen.
De Witte en collega’s geven volgende aanbevelingen mee. Bij de implementatie van programma’s dient men -naast het verwerven van een basis aan financiële kennis- inzetten op het aanleren van attitudes en vaardigheden. Een (financiële) competentie bestaat immers uit zowel de cognitieve kennis als de attitudes en vaardigheden. De tweede en derde aanbeveling hebben betrekking op de integratie van financiële educatie in het curriculum: het is aan te raden om reeds op jonge leeftijd en op een graduele manier financiële educatie aan te bieden via een cross-curriculum aanpak (waarbij binnen de vakken duidelijke leerdoelen voor financiële educatie worden gedefinieerd). Een graduele benadering laat niet enkel toe om de complexiteit stelselmatig te laten toenemen, maar geeft jongeren ook de kans om zich langzaam vertrouwd te maken met attitudes en denkkaders die relevant zijn. Men moet hierbij streven naar een geïntegreerde aanpak die niet los staat van financiële socialisatie elders. Ten vierde is het betrekken van ouders bij financiële educatie op school om verschillende redenen van belang. Ouders zijn niet enkel de eerste bron voor financiële informatie, ze fungeren ook als rolmodel i.v.m. geldattitudes en financieel gedrag. Ten vijfde toont onderzoek aan dat het integreren van praktijkervaring binnen de financiële programma’s op school effectief is om de financiële geletterdheid van jongeren te verhogen. Het valt dan ook aan te bevelen om deze weg verder in te slaan bij het uitwerken van lesmateriaal. Ten zesde is het van belang dat leerkrachten voldoende ondersteund worden aangezien ze voldoende zelfvertrouwen en financiële kennis dienen te hebben om adequate financiële educatie te geven. Ten zevende moet er bij de ontwikkeling van financiële programma’s oog zijn voor voldoende differentiatie om sociaaleconomische, interpersonele en uiteenlopende thuissituaties op te vangen. Tenslotte is het nodig om programma’s van financiële educatie steeds wetenschappelijk te evalueren om na te gaan of de programma’s een positieve wijziging teweegbrengen in het financieel gedrag (en financieel welzijn) van de leerlingen. Enkel zo kan de effectiviteit van programma’s in kaart worden gebracht en kan men inzicht verwerven in ‘best practices’ voor de toekomst.
Het artikel dat geschreven werd door onderzoekers van de Wikifin.be-leerstoel zal gepubliceerd worden in een boek van editors Prof. dr. Jean Hindriks (UCL) en Prof. dr. Kristof De Witte (KUL) dat wordt uitgeven door Itinera. In het boek geven diverse auteurs originele en beleidsrelevante invalshoeken op het Nederlands- en Franstalig onderwijs. De premisse is steeds te starten vanuit wetenschappelijke evidentie en hieruit beleidsaanbevelingen te distilleren.