Selectieve pensioenverontwaardiging
De Processie van Echternach over pensioenen heeft een nieuwe danser. Die veroordeelt de hogere pensioenleeftijd omdat niet iedereen langer leeft, zeker onder de laaggeschoolden. Ik deel de bekommernis, want het pensioendebat gaat over de balans tussen bijdragen en krijgen. Die balans is wel intergenerationeel: de mate waarin we jongeren op solidariteit aanspreken in verhouding tot de verantwoordelijkheid van gepensioneerden om eerder bij te dragen. Die verhouding trekt scheef door evoluties in levensverwachting en geboortecijfers tussen die generaties.
Het argument over ongelijke levensduur kijkt binnen dezelfde generatie. Maar goed, wat moeten we daarvan denken? Vooreerst ligt de focus eenzijdig op levensverwachting. Wie de balans tussen bijdragen en krijgen wil bewaken, moet ook kijken naar gelijkgestelde periodes, naar voltijds vs. deeltijdwerk. Het beeld dat laaggeschoolden in verhouding minder krijgen bij dezelfde pensioenleeftijd vergt dan correctie op basis van werk- en loopbaanpatronen.
Diezelfde correctie wordt transformatie als we de verhouding tussen pensioenuitkering en loonniveau verrekenen. Het wettelijk pensioen is echt progressief. Iedereen met een bruto-jaarloon boven pakweg 62000 euro draagt op het volledige loon bij maar krijgt geen extra pensioenrechten boven het loonplafond. België kent een maximumpensioen waardoor nogal wat hooggeschoolden in verhouding veel minder pensioen genieten dan laaggeschoolden. Precies daarom moeten ze zelf pensioensparen als ze hun levensstandaard op latere leeftijd niet willen zien kelderen.
Betere loopbanen
Fundamenteel gaat het schrikbeeld van laaggeschoolden met kapotte knieën en gebroken ruggen over de kwaliteit van de arbeid en de loopbaan. Die is nochtans al fel verbeterd in vergelijking met de jaren 1970, toen de feitelijke pensioenleeftijd vaak hoger lag dan vandaag de dag. Ze ligt evenmin lager dan in andere landen met hogere pensioenleeftijden. Maar langere loopbanen moeten ook betere loopbanen zijn. We gaan geen extra jaartje persen uit een noeste arbeider op leeftijd. We gaan de arbeid verlichten en de arbeider zien evolueren in de loopbaan, naar andere taken en activiteiten.
Andere loopbanen vergen ook flexibiliteit, herscholing, preventieve activering en variatie. Helaas zijn dat doorgaans scheldwoorden voor de opposanten van langer werken. Hun verzet tegen een hogere pensioenleeftijd projecteert op de toekomst vermeende arbeidskwalen van het heden, gekoppeld aan de onwil om die structureel te genezen. We moeten zware beroepen niet voortzetten en belonen met meer pensioenrechten, we moeten ze afbouwen en ontraden. En we moeten erkennen dat ook langlevende hooggeschoolden kunnen lijden, getuige de epidemie van stress en burn-out.
Sociale zekerheid veralgemeent
De essentie van de sociale zekerheid is dat ze veralgemeent. Iedereen is onder dezelfde voorwaarden gedekt door een verplichte verzekering tegen onheil, de oude dag en ziekte. Iedereen dezelfde rechten, iedereen dezelfde bijdragen. Op het einde van de rit geeft dat soms verschillen in bestedingspatronen, soms de gekende Mattheuseffecten die de middenklasse dienen, soms andere. Maar doordat we iedereen over dezelfde kam scheren, vermijden we discussies over persoonlijke keuzes en verantwoordelijkheden.
Verschillen in gezondheid en levensverwachting tussen groepen zijn een trend in elke samenleving waarin medische vooruitgang betekent dat onze levensstijl steeds meer invloed heeft op onze gezondheid. Wie de pensioenrechten wil laten differentiëren op basis van gezondheid opent dus het debat over de rol van persoonlijke verantwoordelijkheid in gezondheidskeuzes. Willen de tegenstanders van een hogere pensioenleeftijd consequent dat taboe doorbreken? Of blijft hun verontwaardiging over pensioenleeftijd selectief?
Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.