Ons land heeft zich in een hoek gemanoeuvreerd waar het niet meer vooruit of achteruit kan
‘De loonspanning in ons land is nog steeds te laag’, schrijft Karel Volckaert van Itinera. Hij brengt de aanbeveling van recente rapporten van de Europese Commissie en de OESO in herinnering.
Het aandeel van BMW in het aantal inschrijvingen van nieuwe wagens is de laatste tien jaar nagenoeg verdubbeld tot 10,2% in 2021. Dat de Bayerische Motoren Werke kwaliteit levert, staat boven elke verdenking. Dat het aandeel bedrijfswagens over die periode is toegenomen van minder dan 45% tot 60% van de nieuwe inschrijvingen zal wellicht ook niet vreemd zijn aan die opmerkelijke evolutie.
Aan het einde van dit schooljaar kreeg België twee rapporten uitgedeeld – met twee keer heel wat vakantiewerk. Zowel de Europese Commissie in haar Country Report als de OESO in haar laatste Economic Survey maakten een nogal beladen boodschappenlijstje op voor wat er beter kan in ons land. Het beeld dat de lezer krijgt die de moeite neemt om de tientallen pagina’s werkpuntjes en verbetertrajecten te doorworstelen, is een land dat zichzelf in een hoek heeft gemanoeuvreerd waar het niet meer vooruit of achteruit kan. Maar tegelijk een land dat heel wat meer ambitie mag tonen, gegeven het potentieel van zijn inwoners.
De groei van de productiviteit is gehalveerd
De tijd dat we voorsprong namen op de ons omringende landen met een hoge en toenemende productiviteit ligt al even achter ons. Net zoals in Frankrijk, Duitsland of Nederland halveerde de groei van die productiviteit in het tweede decennium van de eeuw vergeleken met de tien jaren daarvoor. (U wil niet weten wat dat doet met de scenario’s voor vergrijzing en langetermijnzorg.) We investeren te weinig in publieke infrastructuur, in digitalisering en vergroening, en in de nieuwe vaardigheden die die evoluties vereisen. Er is te weinig ondernemerschap, ongeacht of dat nu in een bedrijf, organisatie of de overheid gebeurt. We verspillen verbijsterend veel talent in ons gesegregeerde onderwijssysteem. Onze markten voor arbeid, goederen en diensten lijden aan vergevorderde sclerose.
Onder dat macro-economische productiviteitscijfer gaan bovendien grote verschillen schuil: tussen sectoren, ondernemingen in die sectoren en medewerkers in die bedrijven. Er zijn er die bijzondere toegevoegde waarde leveren, en andere die op een lager pitje branden. De OESO belicht nog maar eens dat de band tussen lonen en productiviteit op ondernemingsniveau, binnen dezelfde sector, uiterst zwak is in België. Waar de correlatie tussen lonen en arbeidsproductiviteit rond de 60% zou moeten schommelen, is dat bij ons amper de helft. (Dezelfde analyse wordt al decennia gemaakt: Itinera rapporteerde zelf vergelijkbare resultaten in 2013.)
De loonspanning in ons land is erg laag. Een onderneming die 10% productiever is, betaalt lonen die gemiddeld nog geen 3% hoger zijn, lager dan het OESO-gemiddelde. Tegelijk betalen minder productieve ondernemingen eigenlijk te hoge lonen uit, met alle risico’s van dien. Dat strookt met het Belgische DNA van de pacificatiedemocratie: we geven zoveel mogelijk mensen en belangengroepen wat geld en wat macht maar niemand té veel, zo houdt het systeem zichzelf in stand. De wens om een soort gelijkheid te creëren, werkt anderzijds nog meer ongelijkheid in de hand. De war for talent is daar één exponent van: productieve werknemers zijn een schaars goed in een land dat voor de rest te weinig arbeidsmobiliteit laat zien die de algemene productiviteit had kunnen opkrikken.
Productieve ondernemingen betalen verhoudingsgewijs te lage lonen aan hun productieve werknemers
U kan al raden waar BMW in beeld komt. Productieve ondernemingen betalen verhoudingsgewijs te lage lonen aan hun productieve werknemers. De hypothese ligt voor de hand: niet alleen te hoge lasten op arbeid maar ook die te lage loonspanning creëren de vraag en het aanbod van extralegale voordelen, bedrijfswagens op kop. Wie bedrijfswagens van de wegen wil zien verdwijnen om de fiscaliteit en in één beweging de luchtkwaliteit te zuiveren, kijkt dus best ook nog eens naar het aanscherpen van de loonspanning.
De remedie die de OESO aanbeveelt, is bekend. Maak ruimte voor loononderhandelingen op ondernemingsniveau binnen het kader dat de sectoronderhandelingen vooropstelt. Net zoals in Oostenrijk of Duitsland bestaat er ook bij ons een opt-outclausule die overeenkomsten op ondernemingsniveau toelaat op voorwaarde dat die betere arbeidsvoorwaarden opleveren dan het sectorakkoord. De sociale partners maken echter bitter weinig gebruik van die mogelijkheid – de pacificatiepolitiek weet u wel.
De OESO is er ook niet helemaal gerust op of de loonvorming in ons land wel voldoende rekening houdt met de dynamiek waarvoor de wet van 1996 (aangepast in 2017) bedoeld is. Loonvorming in België is een metastabiele evenwichtsoefening. De indexering past de meeste lonen automatisch aan aan de gezondheidsinflatie terwijl anderzijds het loongroeiplafond, bepaald door wat in de buurlanden gebeurt, loon-prijsspiralen vermijdt. Maar hoe zit het met de wisselwerking tussen de index en de conjunctuurcyclus? En houdt de vergelijking met de buurlanden wel voldoende rekening met verschillen in arbeidsproductiviteit?
De OESO stelt luidop de vraag of de meest doeltreffende en wendbare manier om de inflatie te compenseren via indexering dient te gebeuren. Het zou ondertussen duidelijk moeten zijn dat het én sociaal én budgettair beter is om prijsschokken in energie tegen te gaan met zeer gerichte maatregelen voor kwetsbare gezinnen, niet met een bevolkingsbrede prijs- en subsidiepolitiek. Andere landen integreren het inflatievraagstuk in de loononderhandelingen, aldus de OESO, en houden zo de handen vrij om op een meer specifieke manier op schokken in te spelen.
Is het niet merkwaardig dat het land bij uitstek dat pacificatie en consensus nastreeft via sociaal en politiek overleg zo hard vasthoudt aan ‘automatische’ stabilisatoren? Of is er misschien niet echt een overleg die naam waardig?