Politieke bedrijven
Na lange discussie heeft de Europese Unie een compromis bereikt dat het Europese grootbedrijf verantwoordelijk maakt voor het respecteren van Europese mensenrechten en milieunormen in zijn toevoerketen buiten Europa. De NGO’s vinden dat de zogenaamde zorgvuldigheidsverplichting voor internationale leveranciers niet ver genoeg gaat, de bedrijfslobby vindt het omgekeerde. De fundamentele vraag is deze: zijn bedrijven NGO’s?
In een normale wereld bepalen internationale verdragen het kader voor commerciële relaties tussen bedrijven uit verschillende landen. Als de Europese Unie wil garanderen dat pakweg Chinese bedrijven aan Europese bedrijven geen producten leveren die in China met schending van mensenrechten worden gemaakt, moet het in een handelsverdrag met China de naleving van mensrechten bedingen en daarbij mechanismen voor controle en afdwinging afspreken. Als Europa milieubescherming wil garanderen in de waardeketen van een product dan moet het milieunormen afspreken in de landen en voor de actoren die in de productie, het gebruik of het levenseinde daarvan betrokken zijn.
Dergelijke afspraken zijn natuurlijk diplomatiek of politiek moeilijk. Als ze niet haalbaar blijken, kan Europa handel verbieden, beperken of met tarieven belasten, ook ter compensatie van schade. Of het kan inzetten op de meerwaarde van handel om door welvaartsgroei bij te dragen aan een convergentieproces van betere bescherming bij armere handelspartners. Iets helemaal anders is bedrijven te mobiliseren voor het internationaal opdringen van Europese standaarden die de Unie zelf niet heeft onderhandeld of durft te onderhandelen in de betrokken derde landen. Op politiek vlak doet Europa daarmee aan regelimperialisme: het legt eenzijdig zijn regels op buiten de Europese grenzen.
Regelimperialisme beschouwt de Europese Unie als haar sterkte. Europa ziet zichzelf als de normzetter voor de wereld. In privacy, in AI, in duurzaamheid, in mensenrechten en ver daarbuiten: de Unie maakt de meest stringente regels en verwacht dat die door de grootte van de Europese markt feitelijke wereldstandaarden worden voor bedrijven en landen buiten Europa. Amerika onderneemt, China kopieert en Europa reguleert. We zijn daar zelfs fier op. Als dat niet lukt, verwachten we blijkbaar dat Europese bedrijven die standaarden zelf exporteren. De Unie recupereert het bedrijfsleven voor een politieke agenda en maakt die bedrijven tot onderaannemers van de politiek, met voorspelbare frustratie in China en daarbuiten.
De Europese Unie maakt bedrijven tot onderaannemers van de politiek.
De politisering van de bedrijfsvoering is niet nieuw: het is een heuse trend. In financiële transacties vervangen banken de overheid in het controleren en bestrijden van fraude, witwaspraktijken en dies meer. Het klimaatbeleid heeft letterlijk alle economische spelers meegezogen in een agenda van planmatige duurzaamheid die het open model van emissienormen en -belastingen heeft verdrongen. De bedrijven doen zelf ook aan politisering wanneer ze diversiteit, inclusie en andere maatschappelijke doelstellingen promoten als behorend tot de essentie van ondernemerschap of bedrijfsorganisatie.
De politisering van de bedrijfsvoering tekent de vervaging van het onderscheid tussen de publieke en de private sfeer in onze tijd. Wij allemaal voelen ons privébestaan ingesnoerd door politieke normen over bijvoorbeeld non-discriminatie, meningsuiting of religiebeleving, om nog te zwijgen van de rechten en plichten waarmee de welvaartsstaat ons hele leven boetseert. De waarde van de scheiding tussen de publieke en de private ruimte, tussen politiek en economie, tussen overheid en markt, voor de samenleving, voor de democratie en voor de economie, raakt in verdrukking. De prijs daarvan is economisch welvaartsverlies en maatschappelijke polarisatie.
Weergave van column in Trends, geschreven in eigen naam.