'Pak de pijnpunten van het M-decreet aan, maar behoud de geest ervan'
Het M-decreet bepaalt hoe Vlaamse scholen moeten omgaan met leerlingen die door een beperking de lessen in een gewone school niet zomaar kunnen volgen. Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften krijgen in het M-decreet het recht om zich in te schrijven in een gewone school. Ze kunnen er ofwel het gemeenschappelijk curriculum, ofwel een individueel aangepast curriculum volgen. Het M-decreet start vanuit de aanname dat inclusief onderwijs de standaard is, zodat er meer leerlingen in het gewone onderwijs school zullen lopen en minder in het buitengewoon onderwijs. Een school mag geen leerlingen meer weigeren die het gemeenschappelijk curriculum aankunnen mits het nemen van aangepaste maatregelen.
Trend
Waarom moeten we het M-decreet grotendeels behouden? Inclusief onderwijs, waarbij leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs school lopen tenzij er dwingende redenen zijn om daarvan af te wijken, is een trend die geobserveerd wordt in diverse landen. Onderliggende reden voor deze trend was de UNESCO Verklaring van Salamanca in 1994 die overheden opriep om de hoogste beleids- en financiële prioriteit te geven aan het verbeteren van onderwijsstelsels zodat alle leerlingen opgenomen worden, ongeacht hun individuele verschillen of moeilijkheden.
Twintig jaar na de Verklaring van Salamanca bleek in 2014 echter dat beide Belgische Gemeenschappen nog achter hinken wat betreft inclusief onderwijs. Figuur 1 geeft het percentage van 9-jarigen weer dat ingeschreven is in het gewoon onderwijs ten opzichte van alle 9-jarigen in formele onderwijsvoorzieningen (uit De Witte en Hindriks, 2018). Met andere woorden, figuur 1 geeft weer welk percentage van de 9-jarigen in het gewoon onderwijs school lopen. Uit deze figuur blijkt dat zowel Vlaanderen als FWB achteraan de geselecteerde Europese landen bengelen. In Vlaanderen liep in 2014 93,27% van de 9-jarigen school in het gewoon onderwijs, in FWB bedroeg dit 94,89%. Dit is in schril contrast met het gemiddelde van ruim 98%. Deze hoge cijfers vallen in Vlaanderen te verklaren door de keuze die op 6 juni 1970 gemaakt werd met de wet op het buitengewoon onderwijs. Deze ontwikkelde de typescholen, waardoor het mogelijk werd om expertise uit te bouwen in functie van bepaalde doelgroepen. Het onderwijs werd zo, in een geïsoleerde omgeving, afgestemd op de doelgroep (Schraepen, 2009).
Figuur 1: Percentage van 9-jarigen weer dat ingeschreven is in het gewoon onderwijs ten opzichte van alle 9-jarigen in formele onderwijsvoorzieningen (in 2014).
Figuur 2 toont aan dat de leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften vooral schoollopen in het buitengewoon onderwijs. In tegenstelling tot andere landen, lopen 7,06 (6,44) procent van de leerlingen met een officiële beslissing van bijzondere onderwijsnoden school in het buitengewoon onderwijs in Vlaanderen (in FWB, respectievelijk).
Figuur 2: Percentage leerlingen met officiële beslissing van specifieke onderwijsbehoeften in het buitengewoon onderwijs (in 2014).
Sinds de invoering van het M-decreet is het aantal leerlingen in het buitengewoon lager onderwijs sterk gedaald, terwijl het voor andere onderwijsniveaus hoogstens een kentering in de trend heeft ingezet. Dit is zichtbaar in Figuur 3. Ten opzichte van basisjaar 2014-2015 was er in schooljaar 2016-2017 een daling van 6,8 procent.
Figuur 3: Leerlingen in het Vlaamse buitengewoon onderwijs
De invoering en bestendiging van het M-decreet ging initieel echter gepaard met een aantal problemen. Deze gingen van beperkte financiering, over scepsis onder leraren, onduidelijke aansturing, als onwennigheid. We bespreken deze uitvoerig in het Itinera-boek 'De (her)vormende school'. Een deel van de problemen zijn verholpen, voor een ander deel is er gewoon meer tijd nodig omdat de expertisevorming bij leraren ook tijd vergt. Waar het M-decreet wellicht te snel werd ingevoerd, dreigt nu de kans dat het te snel terug wordt afgevoerd. In plaats van de geest van het M-decreet aan te passen, zou de volgende Vlaamse Regering moeten inzetten op gerichte professionalisering van leraren. Dit kan door leraren meer te ondersteunen rond inclusie, en door goede praktijken breed bekend te maken. Zo kunnen we verder werken aan een echt inclusieve samenleving.