Naar overzicht

Veralgemeende bezuinigingen zijn een monetaire impasse

In Europa is men de crisis, en voornamelijk de besparingen, meer dan moe. Niemand ziet nog in waarom de budgettaire verstarring, waar een aantal landen met groeiproblemen gebukt onder gaan, gegrond is. Velen stellen zich vragen bij de combinatie van een sterke munt met budgettaire besparingen aangezien dit kan leiden tot meer ongelijkheid en een verwoesting van de arbeidsmarkt. In sommige zuidelijke landen komen miljoenen jongeren terecht in een armoedegolf, hun erfenis uit de jaren dertig. Ook politieke leiders blijven niet onberoerd: de voorzitter van het Europese Parlement heeft het over de “erbarmelijke” toestand van de Europese Unie en de Italiaanse Premier stelt dat zijn land aan het verstikken is door de bezuinigingen.

 

De realiteit is dat Europa het hoofd biedt aan een dubbele crisis die een politieke interpretatie vergt.

 

In de eerste plaats is er de economische crisis, die de binnenlandse vraag doet krimpen. De Commissie dacht, in een eerste fase, de ernst van deze conjuncturele terugval te kunnen negeren. Ze legde een restrictief begrotingsbeleid op door de lidstaten te dwingen hun staatsbalans weer in evenwicht te krijgen. Deze maatregel ging tegen elk gezond verstand in. Uiteraard moeten overdreven overheidsuitgaven worden beperkt, moeten arbeidsmarkten flexibeler worden en moeten openbare financiën aan de vergrijzing worden aangepast. Men moet ook kunnen toegeven dat Vadertje Staat aan zijn einde is gekomen en ziek is geworden in het bed van de immense overheidsschuld. Hoe dan ook, een sterke inkrimping van de overheidsuitgaven terwijl een economische depressie in alle hevigheid woedt, is strijdig met elke rationele financiële theorie. Wellicht kon deze ingeslagen weg verantwoord worden met het argument dat de euro homogeen bleef. Vandaag kan men echter vaststellen dat de pijl zijn doel gemist heeft. Eén na één duwen de Eurolanden hun begrotingsevenwicht voor zich uit. 

 

Vervolgens is er de eurocrisis, die een groeiende ongelijkheid blootlegt tussen de landen die de eenheidsmunt hebben ingevoerd. Bedoeling van deze gezamenlijke munt was een vlottere harmonisatie tussen de verschillende landen, maar het tegenovergestelde is waar. De euro brengt een economische en sociale wrevel aan het licht. Getuige hiervan de achteruitgang van de Frans-Duitse betrekkingen. Beide landen vormen de mortel van de monetaire unie maar hun eeuwenoude en kenmerkende geschillen komen nu bijzonder scherp weer op de voorgrond. De eenheidsmunt die hen bindt, wordt een oorzaak van politieke wrijvingen.

 

In de zeven eerste jaren na de eenmaking, leefde Europa in de illusie dat alle landen van de monetaire unie, inclusief de zwakkere, aan voorwaarden gelijkaardig aan die van Duitsland konden lenen. Maar van zodra de economische crisis uitbarstte, werden bezuinigingen opgelegd om deze economieën te doen buigen voor de monetaire cohesie. Als men nu de verklaringen van de Europese leiders leest, dan voelt men dat het schip zonder koers vaart. Het Europese monetaire beleid is onleesbaar geworden door twijfel. Moet de begrotingsdiscipline een andere weg volgen, zoals de meerderheid van de politieke leiders stellen? Of moet men, daarentegen, volgens de eisen van de Duitse bondskanselier, de rentevoeten optrekken? Een consensus is ver te zoeken.

 

Vroeger kon een land dat moeite had om te volgen, de nationale munt devalueren en export stimuleren, in ruil voor een geïmporteerde inflatie. Dankzij de devaluatie kon een munt worden afgestemd op de economische zwakte. Deze oplossing, al leek ze onvolmaakt, dwong tot economische herschikkingen die een mogelijke redding konden zijn. Nu is deze methode echter niet meer voorhanden en is de enige mogelijkheid een interne devaluatie, met andere woorden een daling van de interne consumptie om de externe competitiviteit te verhogen. Een beleid dat op korte termijn leidt tot meer werkloosheid en grotere ongelijkheid, wat zich mogelijk vertaalt in sociale botsingen.

 

Ik wil geen doemdenker zijn, maar ik geloof dat de toekomst van de eenheidsmunt op de helling komt te staan door de crisis en door het gebrek aan een eensgezindheid tussen de regeringen over een economisch project. Men zou moeten terugkeren naar de kern van het monetaire beleid, met name een politiek beleid van de munt. Zonder politieke verankering en de steun van de bevolking, kan het monetaire symbool de “reële” economie namelijk niet in het gareel houden.

 

Het besluit dat de eenheidsmunt politiek beheerd moet worden, berust op een ontegensprekelijke vaststelling: de besparingen leiden tot een groeiend monetair risico want ze versterken de kracht van de euro, die niet meer geschikt zal zijn voor de Zuid-Europese landen. En daar schuilt het dilemma: Europa wil met het besparingsbeleid de overheidsschuld verminderen, zodat de ECB deze niet moet herfinancieren, maar datzelfde beleid verhoogt de schuldenlast en destabiliseert de munt.

 

De Europese Centrale Bank (ECB) kan uiteraard geen discontobank worden voor de overheidsschuld van elk noodlijdend land. Toch moet men bijgevolg het budgettaire en monetaire beleid gezamenlijk in overweging nemen, met andere woorden de ECB een politieke richting geven. Ideaal gezien zou de ECB de volksvertegenwoordiging van het Europese Parlement moeten weerspiegelen. In tijden van hoogoplopende crisis is het inderdaad moeilijk te aanvaarden dat de monetaire emissie-instelling zich kan beroepen op een absolute autoriteit en de eenheidsmunt kan onderwerpen aan niets anders dan inflatiedoelstellingen, zonder te kijken naar de economische groei. De ECB mag geen tegenwicht zijn voor de politieke macht. Dat zou haar bestaansreden ondermijnen en een voedingsbodem bieden voor sociale eisen.  

 

Om de euro te redden moet men kiezen voor een groter muntaanbod of, om het eenvoudig te stellen, moet men de geldpers redelijk gebruiken, op het gevaar af van bepaalde luchtbellen van activa op te blazen. Ik blijf ervan overtuigd dat de inflatie de relatieve waarden van de overheidsschulden zal verlichten. Het is een realiteit die nog niet zichtbaar is omdat de geldcreatie zich slechts moeizaam vertaalt in de reële economie gelet op de starheid van de bankcircuits. Het staat echter buiten kijf dat de geldcreatie zich vroeg of laat zal vertalen in een vermindering van de overheidsschulden. Overigens, in haar laatste rapport, uit de ECB haar bezorgdheid over het gebrek aan inflatie.

 

Als besluit lijkt het me dat men twee risico’s onderschat. Het eerste is een monetair risico. De eenheidsmunt werd ingevoerd zonder dat de eurozone de optimale omgeving kon zijn, waarbij de rol van de lidstaten kleiner werd en men tot een budgettaire en fiscale harmonisatie met meer mobiliteit voor werknemers kwam. Anders gezegd: de eenheidsmunt was eerder een politieke hypothese dan een monetaire realiteit. De vraag nu is dus of de munt als dusdanig, zal volstaan om het gebrek aan economische grondslag voor het bestaan van diezelfde munt te compenseren. Is dat niet het geval, dan zal men de ontbinding van de eurozone in overweging moeten nemen of, in het beste geval, de ECB moeten aanzetten de geldcreatie op te voeren om de economie via de inflatie op te krikken.

 

Het tweede risico is sociaal van aard, en dus politiek. De euro is geen sociaal verenigingsproject meer en is in de zuidelijke landen zelfs een bron van maatschappelijke verbittering geworden. Vroeger werd een dergelijk maatschappelijk risico getemperd door het monetaire nationalisme en de devaluatiediscipline. Deze instrumenten zijn vandaag echter niet meer aan de orde. Maakt men de munt strenger, dan moet men inderdaad aanvaarden dat dit een invloed heeft op andere factoren. In theorie zou de euro door het gebrek aan monetaire aanpassingsmogelijkheden dus kunnen veranderen in een bron van sociale instabiliteit. Met andere woorden, het politieke nationalisme zou een substituut kunnen worden van wat vroeger monetair nationalisme was. Indien dit scenario zich voltrekt, zou dat een zware mislukking zijn. Niemand weet immers welke maatschappelijke verandering eruit zou voortvloeien. 

 

In dat opzicht zal men op een bepaald ogenblik de budgettaire en monetaire dwangbuis moeten losmaken om te vermijden dat Europa bezwijkt onder de bezuinigingen. Nobelprijswinnaar Stiglitz stelt trouwens dat het besparingsbeleid gelijkstaat aan economische zelfmoord. Is dat zo? De toekomst zal het moeten uitwijzen maar uitgesloten is het zeker niet. Mijn gevoel is dat mensen die meedogenloze budgettaire striktheid verkondigen om uit de recessie-impasse te geraken zich zwaar vergissen. Hun vergissing is niet enkel historisch, het is tevens een inschattingsfout.

 

Als de overheidsschuld op een niveau komt dat niet meer door economische groei kan worden afgezwakt, dan kan een economie enkel nog vaste grond vinden door een gecontroleerde waardevermindering van de munt, door inflatie dus. Het gevaar dat voortvloeit uit zo een inschattingsfout, is dat op een bepaald ogenblik de maatschappelijke orde verstoord geraakt, wat aanleiding zou geven tot politieke omwentelingen.